
Ik weet het. Het hoort erbij. Maar ik ben een tut. Voor even. Koeien verlaten een keer de boerderij. Soms na een mooi lang koeienleven, soms veel te vroeg.
(Weet je nog, onze koffiekoe? Altijd als laatste in de stal ’s avonds. Of Bessie, alias de Bosbes omdat ze een keer de benen nam in het bos en Rolf haar met veel moeite weer terug het pad op kreeg. En Bruin die op de grasmat voor het huis beviel van een tweeling. Of de koe waarvan ik de naam niet meer weet, maar die altijd vliegensvlug tijdens het melken de uierdoekjes uit je overal opvrat. En Ossebrand die zo’n harde trap uitdeelde dat pa een nieuwe knie moest. Of Storm die in haar jonge jaren tijdens de tocht me achtervolgde en over alle weide-afrasteringen sprong.)
Bessie was al ruime tijd een soort van vakantie-koe; ze gaf nog wel redelijk melk, maar wilde niet drachtig raken. En Storm Junior had ook geen zin in een dracht. ‘Het zijn geen mensen hoor’, relativeerde onze rundveeman. Toch had ik even een knoop in mijn maag.